Het belang van correcte montage voor optimale detectieafstand
Om ongewenste verstoringen van het meetveld te voorkomen en de maximale detectieafstand te bereiken, is het belangrijk om de montage-instructies van inductieve sensoren nauwkeurig op te volgen en de voorgeschreven minimale afstanden aan te houden. Wanneer deze minimale afstanden niet worden gerespecteerd, kan dit leiden tot een verminderde detectieafstand.
In de datasheet van inductieve sensoren staat meestal een "mounting type" of "montagetype" gespecificeerd. Lees hieronder meer over wat dit betekent voor de eisen aan de bevestiging.
Correctiefactoren voor verschillende installatiesituaties, zoals vermeld in het gegevensblad van de sensor, hebben voorrang op de algemene richtlijnen hieronder.
Bondige montage (flush)
Sensoren mogen in een metalen plaat gemonteerd worden, met het actieve meetvlak gelijk met de bovenkant van de plaat. De afstand tussen de sensoren is nodig om onderlinge beïnvloeding te voorkomen.
Deze sensoren hebben de kleinste schakelafstanden.
Bondige sensoren
Quasi-bondige montage (quasi-flush)
Sensoren mogen in een metalen onderdeel gemonteerd worden, maar het actieve meetvlak moet minimaal 1/3e x schakelafstand (Sn) uitsteken. Deze sensoren moeten ook verder uit elkaar gemonteerd worden.
Deze sensoren hebben grotere schakelafstanden.
Quasi-bondige sensoren
Niet-bondige montage (non-flush)
Sensoren mogen in een metalen onderdeel gemonteerd worden, maar het actieve meetvlak moet minimaal 2 x schakelafstand (Sn) uitsteken. Deze sensoren moeten het verste uit elkaar gemonteerd worden.
Deze sensoren hebben de grootste schakelafstanden
Niet-bondige sensoren
Tegengestelde montage
Inductieve sensoren mogen tegenover elkaar gemonteerd worden, mits een minimale onderlinge afstand gehandeerd wordt:
- Standaard sensoren: 2 x diameter (D)
- Sensoren met extra lange schakelafstanden: 5 x diameter (D)
Meer weten over inductieve sensoren?
Neem vrijblijvend contact op voor meer informatie of hulp bij uw toepassing!